Vera en Zoef
De glimmende roodbonte vacht, glanzende ogen en vochtige snuit verraadden blakende gezondheid. Bedachtzaam sloeg Vera haar leren tong om de met boterbloemen versierde plukken mals gras, rukte ze af en transporteerde boeket na boeket naar het rumen. Toen de voorraadkamer was gevuld boog ze beide voorpoten tot ze op de ellebogen rustte en vleide haar lichaam beheerst langs de waterkant. Tevreden smulde ze nogmaals van de groene happen. Dromerig maalde ze de inhoud van de pensmaag eentonig tussen haar kaken. En terwijl Vera het leven in het weiland observeerde en opborg in grote grote koeienhoofd, zocht de pulp feilloos zijn verdere weg .
Terwijl het mooiste moertje van het perceel haar feromonen onweerstaanbaar uitzond, streden rondom haar, in het licht van de opkomende voorjaarszon, de rivaliserende rammelaars hun bokswedstrijden. Met reuzensprongen liet de jeugdige Zoef de ene na de andere rivaal in het gras tuimelen. Het laatste gevecht met de ervaren pater familias Knabbelaar duurde het langst. Naarmate de kracht van hun sprongen en de klappen van hun voorpoten heftiger werden, werd ook de spanning bij het moertje bijna ondraaglijk. Direct nadat Zoef met een laatste agressieve salto mortale zijn rivaal ter aarde deed storten, draaide zij in deemoed haar staartje opzij. Zoef bevruchtte zijn trofee hijgend in drie seconden. De kracht van de hazenpopulatie in Vera’s weiland kreeg een nieuwe impuls.
Vera keek vanuit haar linker ooghoek naar Herman die aan de overkant van de wetering woonde. Ook hij had het vuurwerk gadegeslagen. Opgewonden zwiepten ze hun vliegenmeppers naar alle kanten. Boeoeoe. Boeoeoe. Intense machteloosheid overviel Vera bij de gedachte aan de glazen fles waarin Herman morgen zijn zaad weer zou moeten storten. En ze rilde bij het idee dat zij het weer zou moeten stellen met een rietje uit de vriezer van de veearts. Vera kende het onvermijdelijke. Ze wist dat ze ieder jaar opnieuw een kind ter wereld moest brengen dat haar meteen zou worden ontnomen. Ook wist ze dat haar laatste reis naar het abattoir zou gaan. Het slagersmes verscheen steeds scherper in haar angstdromen. Vera haatte de boer. Vera haatte de veearts.
De strijd om de troonopvolging in hazenland was gestreden en Vera’s koeienhoofd wist dat de geschiedenis zich zou herhalen. Zoef en het moertje zouden de komende vier jaar twaalf keer een leger inrichten en telkens zes jongen krijgen. Het was altijd weer een feest om te zien hoe de hazenjeugd werd opgeleid om hun vijanden te ontwijken. Onder Vera’s ogen leerden de jongens en meisjes met hun sterke lange achterpoten springen met hele en halve schroeven. Ze leerden achter elkaar te marcheren en met zestig kilometer per uur te sprinten over de vaste wissels die al door hun voorgeslacht waren uitgezet. De indrukwekkendste act was om op topsnelheid een plotselinge onverwachte hoek van negentig graden te maken. Dat was een kunst die geen natuurlijke vijand hun nadeed, zelfs Bello niet, de hond van de jager
In het najaar trokken de jager en zijn hond door het weiland. Vera keek door een raampje in de stal machteloos toe. Het was een slechte jager die zijn doel meestal maar half raakte. Als hij eerst een hazenlijf vol met hagel had geschoten moest Bello het karwei gaan afmaken. De aangeschoten Knabbelaar was voor de hond een gemakkelijke prooi. Met zijn sterke kaken brak hij de hazenrug, schudde het lijf in zijn bek en legde het nog levende dier voor de voeten van zijn baas die de doodsschop uitdeelde. Rillend van angst zaten Zoef en zijn familie gecamoufleerd onder graszoden in hun legers en luisterden naar grootvaders gegil. Woedend en heldhaftig stak Zoef zijn kop boven het maaiveld. Om Bello’s reukorgaan af te leiden van de wissels rende hij naar het water. Met het ondier op zijn hielen bereidde hij zich voor op zijn specialiteit. Dicht bij de waterlijn maakte hij de onverwachte hoek zodat Bello, die zijn vaart niet meer kon houden, met een boog in het midden van de wetering plonsde. Met triomfantelijke sprongen verdween Zoef naar het veilige belendende perceel. Zoef haatte de jager. Zoef haatte Bello.
De veearts blies de ijskoude inhoud van het rietje in Vera’s baarmoeder en vroeg aan de boer: “Zal ik haar direct maar even bekappen”? De man stond achter haar en keek nog naar de staart waarmee ze haar pijpleiding zedig bedekte. Vera had een hekel aan het ritueel van driemaal per jaar preventief pedicuren. Zelfs toen de beklompte boer een paar keer hard tegen haar schenen schopte vertikte ze het om te gaan liggen.“Dan maar kantelen” zei de boer. “Ze zal op d’r rug motten.” En hij gaf haar met zijn volle gewicht een geweldig duw. Vera viel met een plof op haar zijkant. Daardoor was de plotselinge druk op haar endeldarm zo groot dat ze met de kracht van een kanon een van haar befaamde slappe flaters uitspetterde. De veearts spuwde tussen de klodders in zijn gezicht, alle vloeken die hij kende de wereld in.
Na deze bruine gebeurtenis rijpte in Vera een waanzinnig donkerrood idee. Een idee dat alleen maar kan ontstaan in koeienbreinen. De wrede moord op Knabbelaar mocht niet opnieuw gebeuren, al zou haar koeienlijf zich persoonlijk voor het jachtgeweer moeten werpen. Vera bedacht dat zelfs hazen niet ondraaglijk en uitzichtloos hoefden te lijden.
Vier jaar later. Zoef had zijn taak er op zitten en accepteerde dat de beste jaren van zijn leven er op zaten. Hij was tevreden want zijn sterke zaad had zich tot over de grenzen van de polders vermenigvuldigd. De aanvoerdersband had hij dit voorjaar overgedragen aan Knabbelaar junior.
De twee vegetariërs, die geen vlieg kwaad deden, waren dikke maatjes. Als Vera de eerste van haar vier magen vulde met gras en boterbloemen snoepte Zoef kruiden, knoppen, scheuten, twijgjes, bast, zaden en bessen. Als Vera herkauwde sliep hij zijn hazenslaapje tussen haar poten. Zoef liet toe dat Vera soms haar lange tong om hem heen sloeg.
“Heb ik je nou gevangen?” vroeg Vera dan schalks.
“Jawel Vera” sprak Zoef. “Je hebt me gevangen met je liefde.”
“Morgen moet ik op stal en dan komt de jager. Je bent niet snel genoeg meer om Bello te ontwijken.”
“Ik weet het Vera. Ze zullen me te pakken krijgen, zei Zoef met een van doodsangst verstikte stem. “Ik wilde dat ik zonder pijn uit het leven zou kunnen stappen.”
“Dat begrijp ik helemaal,” zei Vera. “En ik heb er iets op bedacht. Maar het is beter dat je mijn plan niet kent. Je moet nu wel blijven zitten waar je zit.”
Vera ging staan. Terwijl in haar ogen dikke tranen opwelden trok ze haar linkerpoten omhoog, helde naar rechts en liet zeshonderd kilo koe op Zoefs oude lijfje denderen. Die nacht droomde Vera dat alle koeien van Nederland op een rij naast elkaar stonden. Achter elke koe stond een boer, jager, veearts of slager. Vera liet zich als eerste kantelen en scheet haar boer onder. Het domino-effect duurde de hele nacht.
Vera proefde de zoetheid van de wraak. Glimlachend keek ze die dag naar de opkomende en ondergaande najaarszon. Vanaf dat moment had ze maling aan alle geslepen messen van de wereld.
Was ze vet of was ze mager,
evengoed moest ze naar de slager.
Go
Maak jouw eigen website met JouwWeb