Suikeroom Gerrit

Oom Gerrit

Hoewel oom Gerrit een eenvoudige boerenman was, groeiden zijn bomen tot de eeuwige wijnvelden. Hij had een klein gemengd bedrijf, bezat hooguit tien koeien, twee paarden,en wat hectaren landbouwgrond.Achter de kleine boerderij lag een ouderwetse Betuwse varkensboomgaard. Tussen de oude appel- en perenrassen, stond het varkenskot, ver genoeg van het woonhuis verwijderd om de knorrepotten niet te ruiken. Het bedrijfje voorzag oom Gerrit en zijn klanten een groot deel van jaar van melk, groenten, vlees en eieren, maar vooral van fruit. Het oogstjaar begon met aardbeien en al gauw kwamen dan de meikersen, iets later de pruimen. De eerstbloeiende appelsoort, de groene yellow, kon al in augustus worden geoogst. Omstreeks dezelfde tijd begonnen de eerste geurige oomskinderpeertjes, ook wel kruideniersperen genoemd, van de boom te vallen. Voorts stonden er in de boomgaard zoete bloemee’s, goudrenetten, bellefleuren, sterappels en enkele soorten stoof- en handperen. Een heel bijzondere oude appelsoort was de rode zigeunerin die grote glanzende vruchten gaf. De boomgaard werd begrensd door een haag die nog veel meer vormen van gesuikerde levenssappen voortbracht. Zoals daar zijn bramen, vlierbessen, aalbessen, kruisbessen en frambozen. Tot slot werd dit paradijselijke oord nog opgevrolijkt door een paar bijenkasten. De nuttige bewoners daarvan stonden borg stonden voor de bevruchting in de bloeitijd . En natuurlijk ook voor honing op de keukenplank.

Met gepaste terughoudendheid sprak de familie over oom Gerrit’s tragische jeugdliefde. Helaas had de stal van zijn kandidaat schoonpapa meer raampjes geteld dan de zijne. Ook de boomgaard was iets groter. En aangezien in ooms jeugd uitsluitend koestallen en boomgaarden van gelijke grootte met elkaar trouwden kwam het niet tot een verbintenis. Ook het meisje, dat de mooie naam Trui droeg, bleef ongetrouwd. Na jaren van verlangen ontving zij ten lange leste een late roeping. Oom Gerrit schreef zijn rijke oogsten mede toe aan de gebeden die Trui vanuit haar kloostercel naar zijn boomgaard scheen te sturen. Mogelijk gingen zijn gedachten naar haar uit als hij de zigeunerinnen poetste op zijn manchesterse broek. Met zijn ondeugende ogen zei hij dan dat de appels glommen als een tiet in de maneschijn. Oom Gerrit bleef heel zijn leven vroom katholiek. Als middelpunt van het collectantenteam liet hij vanuit de voorste banken de Latijnse gezangen door de kerk schallen. Hetzelfde geluid klonk door de boomgaard tijdens de pluk.

Oom Gerrit had een middel gevonden om zich in stilte dwars door zijn liefdesverdriet heen te bijten. Hij deed zijn uiterste best om te laten zien dat hij de boze buitenwereld niet nodig had. Daarom maakte hij zijn eigen klompen, breide zijn sokken, truien en ondergoed van zelf gesponnen schapenwol. At vlees van eigen kippen, konijnen, varkens en bakte uitsluitend brood van eigen tarwe. De kelder stond altijd vol met gewekte appelmoes, kleurige groenten en potten jam. De kunst van zelfvoorziening verhief hij tot een persoonlijk soort religie. Weinig ging verloren. Uit het overrijpe valfruit perste hij sap en liet dit in mandflessen.vergisten tot appel- en perenwijnen. ’s Avonds kon hij uren staren naar de flessen waarin de vruchtsuikers zich omzetten in alcohol en koolzuurgas. Dromend keek hij naar de miljarden belletjes die omhoog dansten en zich door bloepende watersloten een uitweg zochten. Zodra de gisting goed op gang was gekomen vulde hij de sappen aan met geraffineerde bietsuiker die hij bij de plaatselijke kruidenier betaalde met boter, kaas en eieren. De gistige geur rond de flessen vormde voor hem een weldadige spirituele lijn richting het klooster.

Op een van onze vakanties in Frankrijk hadden wij een ijzeren kurkwerktuig op de kop getikt. Dit apparaat kneep de kurken samen waarna je deze met een handige hefboombeweging in de flessen kon drukken. Oom Gerrit was buitengewoon in zijn nopjes met deze kleuter en noemde het toestel Kareltje. Het bottelen mondde meestal uit in een wijnfeest. Om te beginnen werden de alcoholische sappen met een pastic slangetje overgeheveld naar de in rijen opgestelde flessen. Daarbij knoeide oom Gerrit nogal. Bij het aanzuigen kreeg hij reeds een flinke straal over zijn gezicht. En al gauw rook het achterhuis naar een vrolijk café op zondagochtend. Als Kareltje zijn werk had gedaan kwam de familie op visite. En oom Gerrit was niet krenterig. Na de proeverij kreeg iedereen wat flessen mee naar huis. Die vrijgevigheid leverde hem in onze kringen de geuzennaam op van suikeroom. Er bleven meer dan genoeg flessen over voor eigen gebruik. De voorraden in het achterhuis groeiden onheilspellend.

“Bellefleur”, zei oom Gerrit tot zichzelf als hij ’s ochtends het eerste glas aan zijn lippen zette. In de namiddag zei hij: “Goudrenet” en later op de avond: “Conference”. De lezer zal begrijpen dat oom Gerrit aanvankelijk lichtelijk, doch later zwaarder verslingerd raakte aan zijn tweede geloof. Het was al eens voorgekomen dat hij op zondagochtend tijdens de hoogmis voor het oog van vele gelovigen met een collecteschaal vol losse centen door het middenpad struikelde. Maar oom Gerrit, beneveld of niet beneveld, had bij de familie, de pastoor en de goegemeente veel krediet. Want bijna iedereen had ooit wel iets van zijn vrijgevigheid ondervonden. Dus werd oom Gerrit door niemand tot de orde geroepen. Ook niet door de pastoor of een van zijn kapelaans. De pastorie werd immers rijk voorzien van al het goede wat oom Gerrit’s bedoeninkje te bieden had. Bovendien had hij de kerk ter gelegenheid van de grote verbouwing een gebrandschilderd raam geschonken. En in de Heilig Hartprocessie bleef hij het vaandel van zijn congregatie dragen, zelfs als hij daarbij vervaarlijk wankelde.

Op den duur werden zijn spirituele vruchtensappen hem te soft. Op zeker moment had hij uit

een snelkookpan en koperen pijpen een toestel ontwikkeld waarmee hij op een butagasje te oude of te zuur geworden wijnen kon destilleren. Met glanzende ogen stookte hij op lange winteravonden een soort calvados met een afgrijselijk hoog alcoholpercentage. Het bondgenootschap met deze vriend van twijfelachtig allooi dempte zijn eenzaamheid maar sloopte zijn sterke constitutie. Langzaam takelde hij af.. Toen oom Gerrit op zekere zondagochtend niet in de kerk verscheen vonden wij hem een nacht te laat onder zijn lievelingsboom. Naast hem lag een gebroken ladder. Om zijn hals droeg hij een plukschort die was gescheurd onder een te zware lading zigeunerinnen.

Naarden, februari 2007

Go Wammes

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb