De reus Abraham
Ergens in het heelal is een eindig land met bergen waarin de bomen ooit tot in de hemel groeiden. En in dat land woonden kinderen die gemene ouders hadden. De vaders en moeders waren rijk en scheurden in dikke bolides naar hun torenhoge kantoren. Achter zwarte ramen deden ze heel belangrijk werk dat altijd sneller moest gebeuren. De jongens en meisjes moesten laat in hun school blijven tot ze eindelijk werden opgehaald. Het leek wel of de dagen langer en langer duurden. Met de neuzen tegen de ramen van hun klas keken ze iedere dag verlangend uit naar de papa’s en mama’s.
Als ze eindelijk thuis waren namen vaders en moeders direct hun eerste glas whisky. En dan begonnen de ruzies. Die gingen meestal over de exen. Terwijl de grote mensen potten en pannen naar elkaar gooiden werden de hongerige kinderen erop uitgestuurd om boodschappen te doen. Daarna moesten ze zelf koken, het huis stofzuigen en de was strijken. Als de kinderen dan heel moe naar hun bed gingen, vertelden de vaders of moeders dat ze van plan waren weer eens te gaan scheiden.
’s Ochtends moesten de ouders weer vroeg naar hun werk. Nog voor de school openging zetten ze dan de kinderen voor het nog gesloten hek. De kinderen klaagden erg over hun papa’s en mama’s. De oudere jongens en meisjes, die de krant al konden lezen, vertelden allerlei erge dingen. Dat er alweer een vader was geweest die zijn kinderen had vermoord. Of dat een oma drie maanden dood in huis had gelegen. Want de mensen hadden geen tijd meer om oude mensen te bezoeken. En de kinderen zeiden tegen elkaar: “Het wordt veel te erg. Laten we protesteren.” Ze legden hun handen op elkaars schouder en liepen in optocht rond de school. Ze riepen: “Wij staken, wij staken”!
De ouders in het land dachten steeds minder aan hun kinderen. Ze werkten steeds harder en werden alsmaar rijker en gemener. Hun ogen werden hard en koud als die van roofvogels. De lippen werden zo scherp als messen en krulden tenslotte alsof het snavels waren. Zelfs de juffrouwen en de meesters op school begonnen op haviken te lijken. De kinderen zaten rillend in de klas.
Johan Sebastiaan was een wonderkind dat heel mooi viool kon spelen. En hij vertelde de jongens en de meisjes het geheim van zijn vriend, de reus Abraham. Zodra ’s ochtends de zon opkwam, speelde Johan Sebastiaan in de tuin op zijn viool. Abraham stak dan zijn vriendelijk hoofd boven de bergen uit en luisterde aandachtig. Door middel van de wind vertelde hij de jongen hoe mooi hij de muziek vond. En Johan Sebastiaan deed vreselijk zijn best om steeds mooier te spelen. Maar telkens als de klanken van de viool Abrahams oor bereikten, kon hij horen dat de jongen alsmaar ongelukkiger en banger werd. Met een zacht windje fluisterde hij in het oor van zijn vriend : “Als het te erg wordt kleine makker kom dan naar mijn land. Want hier heerst steeds vree. En breng je vriendjes maar mee.”
Er kwam een tijd dat de kinderen zich van angst geen raad meer wisten. En toen het al te erg werd, besloten zij om onder leiding van Johan Sebastiaan naar het land van de Reus Abraham te vluchten. Op een zonnige zaterdagochtend vertrokken ze met goed gevulde rugzakken in de richting van hoogste berg. Berdien nam haar dwarsfluit mee, Boudewijn zijn gitaar en Jan zijn trompet. In de dorpen en de steden waar ze doorheen trokken kwamen er steeds meer kinderen bij.
Daar trekt over de heuvels en door het grote bos
De lange stoet de bergen in naar de tovenaar van Oz.
Af en toe stond Johan Sebastiaan stil en speelde dan op zijn viool. De reus Abraham stak dan telkens zijn hoofd boven de bergen. Glimlachend keek hij naar de groeiende kinderstoet die hij op zich af zag komen. Het was een vredelievend leger zonder tanks, geweren of kanonnen. De enige wapens die zij bij zich droegen waren de muziekinstrumenten. “Goh”, zei Ruud die later profvoetballer wilde worden verbaasd, “Abraham lijkt op Rinus Michels.” “Nee joh” zei het jongetje Jamai, “hij lijkt op Elvis”. “Nee hoor”, riep een van de meisjes, “het is een vrouw en ze lijkt op Florence Nightingale.” “Nietes, op Fanny Blankers-Koen”, riep Nellie. Het Joodse jongetje Sam was er zeker van dat de reus op Mozes leek. Intussen genoot Abraham van het lied dat de kinderen uit volle borst zongen:
Heerlijk land van mijn dromen
Waar mijn verbeelding steeds gaat
Waar ik zo graag mag komen
Waar het verdriet niet bestaat
Droomland, Droomland
O ik verlang steeds naar Droomland
Daar heerst steeds vree
Dus kom, ga mee
Samen naar ’t heerlijke Droomland.
De ouders koesterden in het begin geen achterdocht. Ze dachten dat de lieve zoontjes en dochtertjes bij hun vriendjes en vriendinnetjes bleven slapen. En dat vonden ze prima. Toen ze ontdekten wat er aan de hand was, waren de kinderen al dicht bij hoogste berg. Onder aanvoering van de ouders van Johan Sebastiaan sprongen de monsterlijke papa’s en mama’s in hun dikke bolides. Ze sloegen hun klauwen om het stuur en scheurden naar de bergen. Bijna hadden ze de kinderen ingehaald. Precies op het goede moment deed Abraham de berg open en het kinderleger stormde juichend Droomland binnen. Als laatste rende Johan Sebastiaan over de drempel. Met zijn viool kon hij nog net naar zijn vader en moeder zwaaien die aan het hoofd van een lange colonne kwamen aangieren. Abraham stak zijn tong uit en deed de berg met een klap op slot. De boze ouders remden uit alle macht zodat de banden begonnen te roken en alle dikke auto’s op elkaar botsten. Waanzinnig van kwaadheid en onmacht begonnen ze met zijn allen tegen de rotsen aan te schoppen. Maar de berg was natuurlijk veel sterker. Die ging geen millimeter opzij. Ze schopten tot hun voeten pijn deden.
En wat deed de reus Abraham? Hij was een beetje misselijk geworden van alle vieze autodampen. Daarom stak hij zijn blote billen over de berg en liet een galmende scheet. Terwijl de ouders hun neuzen dichtknepen werden ze door de luchtdruk teruggeblazen naar de glazen kantoren waarin ze werkten en de villa’s waarin ze woonden.
Stil, maar wacht maar, alles wordt nieuw
De hemel en de aarde.
In Droomland hadden de kinderen een fantastisch leven en ze misten hun ouders in het begin helemaal niet. Overal stonden lange tafels met patat, frikadellen, oliebollen en appelmoes. Ook was er een enorme berg rijstebrij waar ze zich dwars doorheen mochten eten. En van de reus Abraham kregen ze iedere dag wijze levenslessen.“Oom Abraham, waarom bent u zo groot en zijn wij zo klein?” vroeg Picolientje, het kleinste meisje. “Ach liefje”zei Abraham, “in Droomland kun je niet groot of klein zijn. Droomland is oneindig. Dat wil zeggen dat het land nergens begint en nergens eindigt. In zo’n oneindig land is een kaboutertje van één centimeter net zo groot als een reus die over de bergen kijkt.”
Een andere keer vroeg Barend, de grootste jongen: “Hoe oud bent u oom Abraham?”
“Ach kerel”, zei Abraham, “In Droomland kun je niet oud of jong zijn. Droomland is eeuwig. Dat wil zeggen dat de tijd nooit is begonnen en ook nooit zal ophouden. En in zo’n eeuwig land leeft een eendagsvlieg net zo lang als een reus die al vijf miljard jaar over de bergen kijkt.
Daar moesten de kinderen wel erg over nadenken. En ze vroegen zich af of hun vaders en moeders deze lessen zouden begrijpen. “Zullen we onze ouders ooit terugzien?” vroegen de kinderen. “Jazeker beste jongens en meisjes, ergens in de oneindigheid van tijd en ruimte zullen we elkaar ooit allemaal terugzien”, sprak de wijze reus Abraham. “Dat is zo zeker als twee maal twee vier is.” “Maar wanneer mogen we ze dan weer zien?” vroeg Picolientje die als eerste een beetje heimwee kreeg. ”Ja, oom Abraham, wanneer mogen we weer terug?” riep iedereen. Want het luilekkere Droomland begon na een jaartje toch wel een beetje te vervelen.
Nadat de kinderen waren verdwenen, begonnen de ouders hun jongens en meisjes te missen. Diep in hun buik kregen ze een gevoel dat ze alleen nog maar van heel vroeger kenden. En dat gevoel noemden ze verdriet. Het verdriet werd steeds sterker totdat het buikpijn was. De ouders werden doodziek en konden niet meer naar hun kantoren om te werken.
Eindelijk had de moeder van Johan Sebastiaan weer tijd om haar oude viool van zolder te halen. Het was de viool die haar als kind al vaak troost had gebracht. Omdat zij vanwege haar buikpijn niet kon slapen speelde zij bij het ochtendgloren droevige wijsjes. De melodieën droegen het verdriet met de wind over de bergen. En Abraham kreeg medelijden. Hij begreep dat de vaders en moeders hun lesje hadden geleerd.
’s Ochtends, op een zonnige koninginnedag, opende Abraham de berg en de kinderen stormden weer naar hun eigen land. Gelukkig zagen ze dat de roofvogelkoppen weer waren veranderd in mensengezichten. Toen de vaders en moeders hun lievelingen in de armen sloten stroomden de tranen van blijdschap. De tranen vormden straaltjes. De straaltjes werden stroompjes. En de stroompjes groeiden uit tot een rivier vol oudergeluk. Het was weer fijn om te leven in het eindige land. Want er woonden mensen die later hun kinderen en kleinkinderen konden vertellen dat ze Droomland hadden gezien.
Go
Maak jouw eigen website met JouwWeb