Fietsen

 

Fietsen

 

Het grootste deel van zijn loopbaan was hij polderkoninkje.. Heerlijk werken was dat, dicht bij zijn boeren waarvan hij de meeste persoonlijk kende. Maar na dertig mooie jaren werd zijn rijk geteisterd door de verzamelwoede van de reus Slokop. Deze graaide alle polders bij elkaar en vormde een reuzenrijk dat bij zijn figuur en heerszuchtig karakter paste. Al gauw begreep de koning de betekenis van de uitdrukking: “Fuseren is pijn lijden”. Toch vond hij zijn werk ook in het nieuwe reuzenrijk nog steeds leuk en uitdagend. In plaats van aardige boeren kwamen er aardige collega’s. Met de nieuwe keizer kon hij het slecht vinden. Maar dat was dan ook geen keizer van vlees en bloed. Het was een monsterlijke machine die met akelige precisie klokuren en tijdschrijverij registreerde en iedereen in elektronische modellen perste. De keizer noemde de oude koning nummer 52. Nummer 52 vrat zich van ergernis naar 120 kilo. Op 11 april 2004 werd nummer 52 61 en kon met Flexibel Pensioen Uittreden. Die kans greep hij met beide handen.

 

De verhalen van Trudi over haar ervaringen met de zusters in Cluj maakten direct het idee in mij wakker om hetzelfde te doen in het mannenklooster van Laurian. Ik denk dat dit idee de doorslag heeft gegeven van mijn besluit om op 61-jarige leeftijd te stoppen met mijn werk als voorlichter-communicatieadviseur bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden in Houten. Ik besloot om de nieuwe tijd actief te beginnen. In het tijdschrift “Op Pad” las ik alles over fietsen en lichtgewicht kamperen. De keuze voor de toerfiets viel op een zogeheten hybride van licht aluminium, maar met robuuste uitvoering. In januari gingen Trudi en ik samen lijnen. Als ondersteuning daarvan trainden we twee tot drie keer per week op de sportschool.

 

Bij de fietsvakantiewinkel in Woerden kocht ik de boekjes van de Limesroute. De Limes was de noordgrens van het Romeinse rijk. Het eerste stuk van de route loopt van Leiden langs de Rijn tot Frankfurt. Daarna volgt er een stukje Main om daarna via de Tauber en de Altmuhl zuidwaarts te gaan naar Regensburg. Vandaar wordt de Limes gevormd door de Donau die uiteindelijk in Oost- Roemenie in de Zwarte zee stroomt.

 

Aan mijn zwager Bert die een hartstochtelijk lichtgewicht kampeerder is en ook nog maar net met pensioen was, vroeg ik of hij zin had om me in mei een slinger te geven naar Keulen. Een leermeester kon ik goed gebruiken want mijn enige kampeerervaring stamde uit de militaire diensttijd. Bert vroeg enige bedenktijd. Toen ik een maand later nog eens voorzichtig bij hem informeerde had hij de tocht tot aan Wenen in de kleinste details al voorbereid, van camping naar camping. Inmiddels was ook Trudi op het idee gekomen om een deel van het traject mee te gaan. Zij zou met de trein naar Passau komen en dan meefietsen tot Boedapest. De laatste 400 kilometer waren dan voor mij alleen.

 

Eigenlijk was dit niet precies wat ik me van de start van mijn nieuwe leven had voorgesteld. Ik had eenzaamheid willen afdwingen. Mezelf willen tegenkomen. En ik had in weer en wind in mijn eentje de elementen willen trotseren. Alleen een flinterdun tentdoek tussen de dromer die ik ben en de werkelijkheid van de kletterende regen. Ik wilde op de meest primitieve manier de hele wereld te lijf gaan. Mezelf laten zien dat ik me niet hoefde te laten kisten door de dictatuur van computers. Nu troostte ik me met de gedachte dat de maanden in Roemenië me nog genoeg gelegenheid zouden bieden voor vasten en versterving. En ik waardeerde de goede bedoelingen van Trudi en haar broer Bert zeer.

 

Op 15 mei gaf de weegschaal aan dat er 120 pakjes boter in de verbrandingsoven waren verdwenen. En mijn conditie deed me weer denken aan de tijd toen ik de vierdaagse van Apeldoorn met Leen, de man van mijn zus Riet, met gemak gewandeld had. Het fietsen met de 35 kg bagage kostte me dan ook geen enkele moeite.Temeer daar Bert de etappes tot gemiddeld 60 kilometer per dag had beperkt. De eerste week was koud en regenachtig. Maar na Koblenz werd het verder prachtig weer. Etappe voor etappe schoven we op naar het Zuid-Oosten, meestal met de wind in de rug.

 

Met een constant gangetje van 18 km per uur passeerden we de Romeinse en Duitse cultuurelementen. Bert is stedenbouwkundige geweest en gaf me college in architectuur.

Toen we onder de Lorelei fietsten moest ik denken aan het lied van de joodse dichter Heinrich Heine. Ich weiss nicht, was soll es bedeuten, das ich so traurich bin. Alle Duitsers leren sinds 1830 op school dit prachtige Loreleilied. In de oorlogstijd luidde het bijschrift in de liederenbundels: “Schrijver: onbekend”.

 

Als we na een glas koud bier in de namiddag onze tent hebben opgezet druppelen ook andere sportievelingen de camping binnen. Een enkeling blijkt ook een deel van de Limesroute te rijden. Wat kookkunst betreft proberen we elkaar de loef af te steken. Het enige wat we niet opeten zijn onze vingers. Na de vaat zitten we samen op onze opblaasbare Tateljeestoeltjes voor de tent. Bert met de uitgevouwen muziekstandaard en zijn blokfluit. Ik met mijn Roemeens studieboek en vingers in mijn oren. Want Bert wil zijn vaardigheid op peil houden voor het orkest waarin hij speelt en ik wil niet met mijn mond vol tanden staan als ik over een paar weken aankom. Op de andere kampeerders moeten we welhaast een excentrieke indruk maken. Na een goed glas whisky kruipen we in onze slaapzak en snurken op het zelfopblaasbare matje.

 

Tot aan Aschaffenburg aan de Main is de route vlak. Maar langs de Tauber en de Altmühl begint het af en toe heuvelachtig te worden. In deze omgeving ligt de waterscheiding tussen de Rijn-Main en de Donau. Hier laten mijn sportschooltrainingen zich dubbel en dwars uitbetalen. Ik haal de toppen met gemak. Bert moet af en toe lopen. Na de top van de waterscheiding zakken we als in een fauteuil rustig af naar de prachtige stad Regensburg.

 

Een dag later staan we op een mooie camping bij Straubing, ooit in de tijd van Jacoba van Beieren de zetel van het Graafschap Straubing-Holland. We treffen het want er is over die middeleeuwse periode van onze vaderlandse geschiedenis juist een expositie in het stadhuis. Van de camping herinner ik me het geluid van de wielewaal en de nachtegaal. We ontmoetten hier een alleengaande fietser uit Utrecht die net als ik op weg was naar Roemenië. De man is voorzitter van een kerkelijke organisatie uit Utrecht en noemde zijn tocht een pelgrimage.

 

Fietsend langs de Donau zien we op enkele plaatsen de autoweg die drie keer hoog boven ons de rivier oversteekt. Het is een typisch idee dat Trudi en ik daar, hoog in de lucht al een aantal keren overheen zijn gekomen. Ondanks de rustdagen die we nemen zijn we drie dagen te vroeg in Passau. Bert heeft problemen gekregen met de vooras van zijn fiets. Er komen ratelende geluiden uit en dat zijn dissonanten in zijn muzikale oor. Gelukkig is er een fietsenmaker in de buurt. Want Passau is het vertrekpunt voor heel veel vakantiefietsers die langs de Donau naar Wenen gaan.

 

In Passau staan we op een lieflijk campinkje langs de Inn die honderd meter verder in de Donau stroomt. Als Trudi die avond met de trein arriveert woedt er een onweer dat gepaard gaat met hevige windstoten. Ik haal haar af op het station. We vinden een pension aan de overkant van de Inn, even voorbij de camping. Bert slaapt die stormnacht dus alleen in de tent. Als we de volgende ochtend langs de rivier naar hem toe fietsen zien we dat de storm een grote boomtak heeft afgebroken die op twee meter afstand van de tent is gevallen. Bert heeft geluk gehad.

 

Als we Oostenrijk binnenfietsen merken we dat we niet de enige zijn. Vanaf hier is de route niet alleen erg mooi maar daardoor ook heel populair en toeristisch. We kunnen ons voorstellen dat het in de zomer file rijden is. Na een uur fietsen begint Bert´s vooras toch weer op te spelen en dat blijft, ondanks enkele pogingen tot reparatie, hommeles tot Wenen. Omdat we de tent te klein vinden voor drie personen slapen we die week in pensions. We genieten van het Oostenrijkse land. In de plaats Melk bewonderen we het vermaarde, met bladgoud belegde klooster. Na zes dagen komen we ’s ochtends in Wenen aan en fietsen direct naar de mooie parken in het centrum. Hier laten we ons gedrieën door een Japanner fotograferen voor het standbeeld van Mozart. De opname is geknipt voor een reisgids. Hierna brengen we Bert naar het station waar we afscheid van hem nemen. Morgenochtend zal hij met de nacht-slaaptrein terug zijn in Amsterdam.

 

Die middag zullen we niet snel vergeten. Er is een storm opgestoken maar die gaat gelukkig oostwaarts. Trudi en ik zetten er direct de sokken in en rijden de stad uit. Eerst vliegen we in Wenen door het Prater, langs het reuzenrad.. Eenmaal buiten de stad is er een lange hoge rechte Donaudijk waar we de wind vol in de rug hebben. We hebben te doen met de mensen die vanochtend niets vermoedend een fietstochtje zijn gaan maken en nu kreunend en steunend een gevecht leveren tegen deze sterke blaaskaak. Met een vaart van 30 km per uur bereiken we een dorpje met een pension. Net voor de onweersbui zitten gezellig aan het bier.

 

De volgende ochtend rijden we eerst nog aan de zuidkant van de Donau en hebben een imposant uitzicht op Bratislava, de hoofdstad van Slowakije. Daarna volgt een prachtig natuurgebied naar de Hongaarse grens. In Hongarije vinden we een aandoenlijk campinkje waar de nachtegaal zijn veelzijdig repertoire ten gehore brengt. Hier moeten we in forinten het equivalent van drie euro per nacht betalen en daarvoor mogen we een overdekte keuken met gaskomfoor gebruiken.

 

De dagen daarna overkomen ons twee bijzondere dingen: materiaalpech en een poging tot diefstal. Een van de schroeven waarmee de bagagedrager aan de achteras van mijn fiets is bevestigd begeeft het. De hele drager breekt af. Het gebeurt in the middle of nowhere onder de hete zon, op een stille zandweg met diepe karrensporen en een hek. We staan elkaar schaapachtig aan te kijken. Goede raad is heel even duur. Gelukkig zit er aan het hek een stuk ijzerdraad. Met mijn combinatietang knip ik daar 4 flinke stukken af en we zien kans om de bagagedrager weer provisorisch te bevestigen. We moeten nog naar de plaats Komarom die ongeveer 10 kilometer verderop ligt. Zal het ijzerdraad de bagage houden? Gelukkig lukt dat door langzaam te rijden. De volgende ochtend monteert een dikbuikige fietsenmaker een zware Oost-Europese bagagedrager op mijn lichtgewicht hybride. Deze zit tot de dag van vandaag als een huis. Vanwege het heerlijke thermaalbad naast de camping blijven we nog een dag extra en wandelen over de Donaubrug naar Tsjechie waar de stad Komarno heet.

We staan op een flinke camping waar ’s nachts een bewaker rondloopt. En dat is maar goed ook. Midden in de nacht gaat ineens de rits van onze tent open Met mijn slaperig hoofd hoor ik Trudi in benepen Hollands roepen: “Wie is daar ?", waarna de rits weer dicht gaat. Buiten was niemand te zien.

 

De volgende dag krijgen we te maken met echte bergen. De laagste versnellingen moeten er aan te pas komen. Af en toe lopen we ook een stukje maar nooit langer dan tien minuten. De berg af sjezen is enerverend maar niet ongevaarlijk. Gelukkig gaat het allemaal goed.

 

Boedapest bestaat uit twee delen. De hoog gelegen oude stad Boeda en burcht Boeda ligt ten westen van de Donau. Pest, met het moderne winkelcentrum, is van latere datum en ligt ten oosten van de rivier. De stadsdelen worden met elkaar verbonden door een aantal grote bruggen.We vinden een appartement op de oostoever. De kamer is groot genoeg om ook onze fietsen veilig te stallen. Op een weegschaal constateren we dat ik opnieuw 5 kilo ben afgevallen. Trudi vindt me een jonge god. Toch moeten we de volgende middag voor lange tijd afscheid nemen. Als de trein met Trudi en haar fiets uit het zich verdwijnt dwaal ik de rest van de dag door de stad, popelend om verder te trekken. Het is nog ruim 400 kilometer naar de Roemeense grens. Ik voel me als een paard dat de stal ruikt en kan er bijna niet van slapen.

 

s Ochtends om vijf uur fiets ik de stad al uit en kom terecht in een bergachtig gebied. Dat had de kaart me niet verteld. Het wordt stampwerk die dag en ik maak maar 80 kilometer. Ik besluit om meer in de richting van het zuidelijker gelegen vlakke poestagebied te gaan. Dat blijkt een goede beslissing. Lange eenzame wegen met de wind in de rug en af en toe een dorpje. Ieder plaatsje heeft een winkeltje, een bushokje en electriciteitspalen waarop ooievaars nestelen. Ik kom door moerassige gebieden waar duizenden vogels zich tegoed doen aan het feestelijk banket dat deze waterrijke streken hun te bieden hebben. De jonge ooievaars steken hun kop al verlangend over de rand van het nest , wetens dat er verse kikvorsen op komst zijn. Zelf doe ik me te goed aan de kersen en de pruimpjes die in het wild langs de weg groeien. In de kleine winkeltjes onderweg koop ik brood en salamiworst dat ik oppeuzel in een bushokje. Aan het eind van de tweede dag moet ik de rivier de Tisza oversteken. Een antieke pont met een houten rad brengt me naar de overkant, naar de plaats Tiszafüred. Langs de rivier ligt een verlaten doch goed verzorgde camping met sporen van recreatieve activiteiten. Ik denk dat dit gebied vooral in het weekend door de Hongaren wordt bezocht. Op dit moment zijn ook de vele vakantiewoningen niet bewoond.

 

Als ik mijn tent heb opgezet zie ik op de radarpont nog een fietser met bagage oversteken. Dat is opmerkelijk want het is de eerste fietser die ik in twee dagen zie. Het lijkt me iemand van mijn leeftijd. Ongeveer honderd meter verder zet hij zijn tent op. Dan wandelt hij naar me toe en vraagt in het Engels of ik Duits of Frans spreek. Ik vraag hem naar zijn nationaliteit en hij vertelt me dat hij Nederlander is. Even later zitten we op een bankje langs de rivier naar de vissers te kijken. De man heet Albert Kuiper. Hij is gepensioneerd stedenbouwkundige en woont in Den Bosch. Het wordt een bijzondere ontmoeting. Albert toert nu in zijn eentje voor het vierde jaar door Oost-Europa. Polen en Tsjechie heeft hij al doorkruist. ’s Avonds eten we samen in het visrestaurant bij de pont een stoofpot van stevige brokken zoetwatervis. Daarna zitten we weer op het bankje. We filosoferen over toeval, de eeuwigheid en oneindigheid. We bedenken dat de oneindigheid zo oneindig is dat er ergens in het heelal precies twee zulke mannetjes als wij aan een rivier zitten te filosoferen. De volgende dag fietst Albert naar westen, ik naar het oosten. Dag Albert.

 

Nog twee dagen naar de grens. Nog steeds wind in de rug. Lange asfaltwegen, eentonige poesta en landbouwgebieden. Af en toe een dorpje. Af en toe paard-en-wagen met hooi. Op de kaart heb ik een weg gezien van 20 km lang zonder enig dorp. Op deze eenzame weg overkomt me iets onvergetelijks. Ik heb de blik op oneindig en behoorlijk de vaart erin. Plotseling springt er uit het struikgewas een ree op de weg gevolgd door een jong. De ree kan ik ontwijken maar het jong komt tegen mijn voorwiel. Ik maak een schuiver en even later zit ik op de weg met het jong in mijn armen. Het spartelt niet tegen, blijft rustig in mijn schoot en kijkt me vol overgave aan. Alsof het zeggen wil: “Ga maar verder met je tocht, je bent op de goede weg”. Het beestje is zo klein en teer, misschien pas enkele uren op de wereld. De moeder drentelt 100 meter verder onrustig heen en weer. Ik zet het jong op zijn poten. Langzaam strompelt het van me vandaan en samen verdwijnen ze in ’t kreupelhout. Ik zit wat verdwaasd op de weg en denk dat het niet is gebeurd. Maar het is wel gebeurd . Dat bewijst mijn scheve stuur, de twee tassen die van het voorwiel zijn afgevallen en de schaafwond op mijn been. Tegen de avond bereik ik een wat grotere plaats waar ik een plekje vind naast een koel zwembad. In het versnaperingententje leggen ze een diepvriespizza voor me in de oven. En later nog een. En ik drink bier, koel bier, en nog een bier, en nog een bier. Ik heb die dag 140 kilometer gereden.

 

De volgende dag bereik ik vroeg in de middag de Roemeense grens. In de stad Satu Mare logeer ik in het eenvoudige Hotel Des Sports en ga de volgende ochtend per trein naar Baia Mare. Vandaar brengt een taxibusje me naar Tirgu Lapus. Het is te hachelijk om op de Roemeense autowegen te fietsen. We hebben al eens een dode man langs de weg zien liggen. In Tirgu Lapus laat ik met afzetten op het plein en tuig mijn aluminium paard op. Ik wil in vol ornaat aankomen bij het huis van Josi Herbst waar we al enkele keren zo ontzettend gastvrij zijn ontvangen.Als ik om de hoek kom van de weg waar ze wonen loopt moeder Julia voor me uit. Ze komt van de markt en is beladen met twee zware tassen op weg naar huis. Langzaam fiets ik haar voorbij en kijk of ze me in de gaten heeft. En ja hoor, het kan niet missen. De begroeting is glorieus.

 

Ik verheug me al op de volgende dag. Dan arriveer ik Moliset.