J o d o c u s en J u m b o 

Nu ik oud en wijs geworden ben heb ik pas goed begrepen hoe groots en onvoorwaardelijk echte vriendschap kan zijn. Daarom kan ik niet anders. Ik moet hier het ongelofelijke verhaal vertellen over onze grote vriend, de beroemde avonturier Jodocus.

De wonderbaarlijke kennismaking vond plaats op de eerste dag van zijn vakantie in Nairobi. Jodocus richtte zijn oog op Afrika en stapte bepakt en bezakt uit het vliegtuig. Hij wandelde dapper de jungle in en baande zich met zijn kampmes een weg door de lianen. Al gauw had hij een luipaard, die hem vanaf een boomtak dreigde te bespringen, met een donderend geweerschot op de vlucht gejaagd. Een poosje later hoorde hij een plotseling naast zich een angstaanjagend ssssssssssssssss. Hij maaide een levensgevaarlijke slang de kop af met de sierlijkheid van een balletdanser. Tegen de avond begon hij uit te zien naar een geschikte boom voor zijn hangmat. Maar eerst ging zijn aandacht nog uit naar een klagend geluid dat hij al eerder had gehoord en dat nu heel dichtbij was gekomen. Voorzichtig duwde hij de struiken uit elkaar. Daar zat op zijn enorme achterwerk een heuse olifant die tranen met tuiten huilde. Met smekende ogen wees de dikhuid naar zijn rechter voorpoot. Jodocus zag direct wat er aan de hand was, haalde de nijptang uit zijn EHBO-koffer en verwijderde de splinter met een felle ruk.

Jumbo stond op, drukte zijn slurf op Jodocus voorhoofd en gaf hem een geweldige klapzoen. Daarna plukte de olifant jonge twijgen met verse bladeren en maakte daarvan een zacht junglenest. Die nacht sliep Jodocus voor de eerste keer veilig tussen de poten van zijn nieuwe vriend. De volgende ochtend keek hij in het spiegeltje van zijn scheerdoos en glimlachte bij het zien van de enorme zuigplek. Hij begreep dat het een teken was, de belofte van Jumbo’s eeuwige trouw, het zichtbare bewijs van hun bloedbroederschap. Na het ontbijt tilde de olifant Jodocus op zijn rug en droeg hem door het oerwoud. Samen beleefden ze, zwervend in de mysterieuze wereld van de Afrikaanse boerenkool, de tijd van hun leven.

Na vier weken werd Jodocus uitermate verdrietig. Hij moest zijn vriend vertellen dat de vakantie ten einde liep. Jumbo bekeek met hangende slurf het retourticket en knikte begrijpend. Ze consumeerden de laatste dagen van hun samenzijn alsof het wittebrood was. Want ze beseften dat zo’n intense vriendschap een cadeautje was dat je in je leven maar één keer kreeg. Op de ochtend van vertrek stonden ze samen aan de rand van de jungle. Jumbo zag Jodocus droefenis en gaf hem zo’n harde zoen dat de sporen daarvan nooit meer zouden verdwijnen. Toen Jodocus naar het vliegtuig liep, was het alsof hij met elastiek aan de jungle was verbonden. Hij voelde dat hij alsmaar harder moest trekken. Toch wist hij zich uiteindelijk met al zijn krachten aan de vliegtuigtrap vast te klampen. Boven keek hij nog eenmaal achterom. In de verte trompetterde Jumbo: “Kom terug, kom terug!” Boos op de hele wereld smakte Jodokus de deur achter zich dicht.

Vanaf dat moment beheerste Jumbo Jodocus’ leven. Hij las alles wat hij maar kon vinden over het olifantenwezen. Als hij niet kon slapen, telde hij olifanten die over hekjes sprongen. Zijn woning groeide langzaam dicht met olifantenbeeldjes. En wij, als Amsterdammers, werden vertrouwd met het beeld van de sandwichman die ieder weekend op de Dam, vervaarlijk uit zijn ogen kijkend, protesteerde tegen de olifantenjacht. Ook leerde Jodocus trompet spelen en trok hij met zijn instrument ieder jaar de jungle in. Maar hoeveel kuddes hij ook achter zich aan kreeg, Jumbo was nergens te bekennen. In geen enkel stukje Afrika. Zijn lieve flapoor leek van de aardbodem verdwenen.

Jodocus solliciteerde bij alle dierentuinen van Europa als oppasser. Na een kennismakingsgesprek mocht hij meestal wel met zijn trompet een concert bij het olifantenhuis ten beste geven. Maar voor zover wij hebben begrepen werden de dieren daarvan alleen maar depressief. Niemand geloofde hem en zeker niet het verhaal van de splinter.

Toch brak na jaren Jodocus glorieuze dag aan. Hij was toen al op leeftijd en woonde in ons verzorgingshuis. Samen met hem brachten we het grootste deel van onze dagen door aan de biljarttafel. Onze ivoren ballen hadden we vervangen door exemplaren van kunststof. Uiteraard namen we Jodocus vreselijk in de maling om zijn jungleverhalen. Maar er kwam een moment waarop het lachen verging. Tegenover het verzorgingshuis, op het plein van het olympisch stadion, verrees de tent van een wereldberoemd circus. Toen het met veel tam-tam aangekondigde olifantnummer begon, zaten wij natuurlijk rond Jodocus op de tribune.

De staart van hun mede-artiesten hielden ze vast met hun slurven. Terwijl het orkest opzwepende circusmelodieën speelde, denderden acht Afrikaanse olifanten rond in de piste. De trillingen van een lichte aardbeving drongen door tot onze zitplaatsen. Onder aanvoering van Jodocus klapten we enthousiast mee op de maat van de muziek. Plotseling stond het mooiste dier van de groep stil en keek naar de tribune. Zijn ogen waren strak gericht op Jodocus en het teken op zijn voorhoofd. Jumbo stak zijn slurf in de lucht en begon enorm te trompetteren: “Kom hier, kom hier!” Het orkest viel stil en de bezoekers keken gespannen naar wat er ging gebeuren. Jodocus kreeg ogen als schoteltjes, stond op, klom met halsbrekende toeren omlaag, sprong met zijn oude botten over de stoelen van de loge en rende gek van vreugde de piste in. Jumbo ging op zijn achterpoten staan, trompetterde nog een keer triomfantelijk en stampte Jodocus hartstikke dood.

Wij van de biljartclub gebruiken nu weer ivoren ballen. En we denken dat het misschien toch een andere olifant is geweest.

 

November 2005,

Go Wammes