Spelletjes in de Heer

 

 

Spelletjes in de Heer

Reizigers die tussen Utrecht en ’s Hertogenbosch treinen zullen het beeld zeker herkennen. Eerst is daar de spoorbrug over de Lek die er in de vorige eeuw jarenlang op kon bogen de grootste overspanning van Europa te hebben. Dan volgt het silhouet van Culemborg.. In dat beeld lijkt de ranke spits van de katholieke Sint Barbara een gemengd huwelijk te hebben gesloten met de vierkante toren van de hervormde kerk. Denkend aan die torens borrelt in mijn grijze cellen een aftelversje op:

Boven op de toren daar stond een grote hond

Een van de jagers schoot hem in zijn kont

Au zei het hondje

Kogel in mijn kontje,

ie wie waai weg.

Dat versje vierde hoogtij toen in Culemborg de mooie jaren van mijn jeugd voorbij kwamen. Het werd gebruikt voor de meeste spelletjes die iedereen kent. Ook waren er spellen waarbij geen aftelversje nodig was. Een daarvan heb ik nog helder voor de geest. Gewapend met een stethoscoop en een houten lepel bezochten mijn onschuldige protestantse vriendinnetje Martha en mijn katholieke onbevlekte ik stille plekjes onder de meidoorns in de uiterwaarden. Het begon met: “Zeg eens aaaaaa”. We beklopten, beluisterden en besnuffelden nieuwsgierig elkaars lijfjes. Aan het eind van de ontdekkingstocht vonden we verbaasd iets waarvan wedachten dat dit het verschil was tussen twee geloven.

Maar het effectiefste spel was dat van de indoctrinatie. En die begon al heel vroeg. Als ’s zondagskind geboren, ’s maandags de erfzonde weggewassen met doopwater. Schitterende kaarsjes in de kerstboom. Wollen schaapjes in de stal. Gekleurde eieren in de tuin. Tegelijk met kruipen en lopen leerde je als peuter al wie Jezus, Jozef, Maria en de drie koningen waren. De nonnen van de kleuterschool deden hier later een schepje bovenop. De namen van de engelen en heiligen werden ingeslepen., alsmede de ochtend- en avondgebedjes. “Jezus geef ons een mooie dag, dat het zonnetje schijnen mag”. En ’s avonds: “Het boosje dat ik heb gedaan, rekent Jezus mij niet aan”. De realistische verhalen over de martelgang van mijn lieve Jezus naar het kruis bezorgden me de eerste verschrikkelijke nachtmerries.

Op het eerste communiefeest kwam Jezus zelf in ons hartje. Dat was me wat. Hostie op de kindertong. Alsof je Godzelf zo naar binnen voelde glijden. De hele familie op visite. Er kwamen zelfs bestuurlijke deputaties van de katholieke scouting, de gymnastiekvereniging, de voetbalclub en het knapenkoor taartjes eten. De cadeautafel liep vol met wijwatervaatjes, bestekjes, bordjes met religieuze plaatjes, diverse kruisbeeldjes en kerkboekjes.Er was zelfs een mooi trommeltje bij dat bestemd was om gedurende de veertig daagse vastentijd koek en snoep in te sparen. Toen de kapelaan zich aandiende werden deze attributen op verzoek van mijn ouders gewijd. De man nam ieder cadeautje in zijn linkerhand, prevelde een gebedje en zegende het door er met zijn rechterhand een kruisje overheen te maken.

Vanaf de eerste klas van de lagere school gingen we iedere ochtend tussen 07.30 en 08.00 uur nuchter naar de schoolmis. De meisjes van de nonnenschool in de linkerbanken, de jongens van de Willibrordusschool rechts, nieuwsgierig loerend naar elkaar.. Het onderwijzend personeel nam de rijen nauwkeurig op en noteerde welke goddeloze zielen afwezig waren. Ons kwartaalrapport begon met de vermelding van het aantal misbezoeken en het aantal dagen verzuim.De godsdienstlessen werden op school gegeven door de pastoor of een van zijn vijf kapelaans. Deze godgeleerden leerden ons dat alleen wij, die regulier gedoopt waren, door onze exclusieve staat van genade in de hemel konden komen. Daar zouden alleen wij eeuwig mogen dansen om Gods troon.Hoera. Alle ongedoopte mensen bleven belast met de erfzonde van Adam en Eva. Dat waren de heidenen. Ook de baby’tjes die zonder gedoopt te zijn stierven behoorden tot deze categorie Ach hoe zielig. Er was voor deze heidenen maar een troost. Wanneer zij stierven zonder een andere doodzonde te hebben gepleegd hoefden hun billen niet te branden in de hel. Voor hen was dan plaats in het zogeheten voorgeborgte, een soort neutrale ruimte ergens tussen hemel, hel en vagevuur. De nieuwste paus schijnt nu speciaal voor de baby’tjes een andere regeling te hebben getroffen.

In de tweede klas leerden we biechten. Ondanks de grondige voorbereiding moest je als onschuldig jongetje heel wat overwinnen om moederziel alleen in het donkere kamertje van de biechtstoel aan de schaduw achter raampje te vertellen wat je had misdaan. Gelukkig kwam het kinderkerkboekje daarbij te hulp want daarin stonden lijstjes met de mooiste zonden. Op die manier loog ik lange tijd een smakelijk menu bij elkaar. Bovenaan het lijstje stond: “Ik heb onkuisheid gedaan”. Pas tegen het einde van de zesde klas vertelde een vriendje me tot mijn grote schrik wat dat was. In die tijd kwam ik ook Martha weer eens tegen. Haar hoogrode kleur vertelde me dat ook zij het had begrepen..

Bij het krijgertje spelen, was ik juist begonnen met het aftelversje.

“Op de hoge toren ……….”.

Daar verscheen mijn moeder in de deuropening. Haar gezicht stond op trots.

“Gootje, even binnen komen”.

“Wat is er “?

“Mijnheer de kapelaan is speciaal voor jou gekomen”

“Voor mij???”

“Ja, speciaal voor jou !”

Bedremmeld stond ik voor de man in het zwart met het zwetend hoofd. Het witte boord zat strak om zijn speknek. Die nek bracht ik altijd in verband met de varkens die mijn vader mestte. Als hij zo’n knorrepot slachtte moest ik altijd een vet stuk naar de pastorie brengen.

“Zo jongen, je hebt mooie cijfers voor godsdienst”.

Dat klopte. Ik had alleen maar tienen.

“En dan de schoolmis, die heb je nog nooit overgeslagen”.

Ook dat klopte. Mijn moeder stuurde ons onder alle weersomstandigheden ochtend aan ochtend door de straten van de oude binnenstad. Zenuwachtig boog ik mijn hoofd voor de man die mijn diepste geheimen kende. Want ik biechtte bij hem. Zou hij het aan moeder hebben verteld? Dat van de onkuisheid? Alvorens zijn plechtige mededeling te doen probeerde hij zijn wijsvinger tussen het witte boord en zijn speknek te krijgen, daarbij het hoofd ietwat schuins houdend.

“Ik heb jou uitgezocht om misdienaar te worden. Wat vind je daarvan kerel ? ”.

Voor mij was het of plotsklaps de hemel openging. Mijn gevoelige kinderziel mocht een rolletje gaan spelen in Gods keuken. Voortaan zou ik op het altaar mogen staan, dicht bij het tabernakel en de ciborie waarin Jezus lichaam altijddurend aanwezig was. Gehuld in toga en superplie zou ik het misboek van de epistel- naar de evangeliekant mogen dragen, de klok luiden en tijdens de consecratie de belletjes laten rinkelen . Ik zou met het kruis bij processies en begrafenissen vooraan mogen lopen en iedereen zou weten: “Kijk, dat is Go Wammes” Tjongejonge”.

Nog altijd vraag ik me af hoe het ter wereld mogelijk is geweest. Op mijn achtste verjaardag kende ik de latijnse gebeden en het antwoordenspel van de liturgische hoogtijmomenten onfeilbaar van buiten. Mijn deeg was in die tijd zo soepel gekneed dat die terminologie er in ging als krenten en rozijnen in een paasbrood. Of als Gods woord in dominees, aartsbisschoppen, rabbies of andere medicijnmannen. Later heb ik vaak gedacht dat mijn omgeving er beter aan zou hebben gedaan om me te indoctrineren met muzieknoten in plaats van met katholieke kermis. Dan zou ik nu misschien prachtig viool of piano kunnen spelen.

In de pastorie logeerden nogal eens paters met baarden die na een jarenlang verblijf in de missies even in Nederland op vakantie mochten zijn. Het duurde niet lang of ook ik wilde missionaris worden. Bulgarije stond bovenaan mijn lijstje omdat onze paters daar in holen onder de grond woonden. Waarom die primitieve omstandigheden me zo aantrokken begrijp ik pas sinds ik in de spiegel zie dat ik meer op een holenbeer begin te lijken dan op een aap.

Over de vier jaren op het kleinseminarie en de geur en kleur van natte dromen wil ik nu niet uitwijden. Mijn priesterstudie strandde in een zomervakantie toen Martha en ik elkaar weer tegenkwamen. Ons plekje onder de meidoorn wisten we nog feilloos te vinden.

Misschien denkt de lezer na dit verhaal dat ik negatief tegen mijn jeugd aankijk. Niets is minder waar. Ik had lieve zorgzame ouders. Ik heb me nooit onvrij gevoeld. Mijn opvoeding heb ik nimmer als een keurslijf ervaren. Integendeel. Door de bagage die ik meekreeg ben ik een echt zondagskind geworden. Sterk genoeg om op eigen kracht te denken, de onzin te verwerpen en de goede dingen vast te houden.. Christelijke uitingen beschouw ik als cultuurbeleving. Maar door mijn achtergrond begrijp ik heel goed waarom de islam zo diep gekwest en machteloos kan regeren op beledigende cartoons, de scheldpartijen van Theo van Gogh en provocaties van Hirschi Ali. Want ik heb gezien hoe verdrietig mijn ouders waren als indertijd in VPRO-programma’s de spot werd gedreven met datgene wat zij als hun hoogste waarde beschouwden. Geloof bestaat voor mij niet meer. Wel twijfel. Het spel uit mijn jeugd is nog niet uitgespeeld.

Go

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb