Tibles

 

Als de zon schijnt fonkelt de berg Tibles hoog in het landschap. Aan zijn voet liggen de provincies Maramures en Bistrita. Vanuit de dalen en valleien kijken de mensen met ontzag naar deze, alom zichtbare grote vriendelijke reus. Ze weten dat op de berg een houten kruis staat. Dat is het kruis dat Radu, de sterkste man van Moliset, in de eerste passieweek na de revolutie op zijn schouder nam. Radu, de dorpelingen en de oude bisschop brachten het kruis naar boven. Op goede vrijdag ‘s middags om drie uur, richtten zij het op. Nog steeds spreken de mensen met eerbied over deze historische kruisweg.

 

Elk jaar in de maand augustus trekken de mensen uit de dorpen naar de berg. Niet alleen om te bidden bij het kruis maar ook om de bosbessen te plukken die in grote hoeveelheden boven de boomgrens groeien. De bessen worden in grote glazen potten op suiker in de zon gezet, waardoor langzaam een zoete lekkernij ontstaat. De siroop vormt de grondstof voor de bijzonder smakelijke affinata, de likeur die ontstaat na de samenvoeging met pruimenjenever.

 

Ook de kloosterlingen van Moliset gaan in augustus de berg op. Laurian heeft me uitgenodigd om mee te gaan voor een driedaagse tocht. We vertrekken zaterdagochtend met acht personen en zullen maandagavond terug zijn. Dat betekent twee overnachtingen. Het enige wat ik volgens Laurian mee hoef te nemen is warme kleding, want het is ’s nachts koud bij de top. Op mijn vraag of er een tent en slaapzakken meegaan haalt hij lachend zijn schouders op. Nee hoor, we slapen in de open lucht of als het regent onder plastic.

 

Ik heb toch mijn slaapzak ingepakt en ben ook zo eigenwijs geweest de tent op de rugzak te binden. Laurian heeft een grote strooien hoed op en een joggingbroek aan met veel paarse vlekken. De broeders dragen stoffen plunjezakken op hun rug. Ook heeft iedereen een forse tas met proviand en de sterke Stefan bovendien een grote hakbijl over zijn schouder. Het gezelschap heeft iets weg van een bende rovers die op strooptocht gaat. Met zijn dominant figuur en baard is Laurian in één oogopslag te herkenen als de roverhoofdman. Mijn sportieve kleding en moderne kampeeruitrusting maken me duidelijk tot een buitenbeentje.

 

s Ochtends om vier uur vertrekt de groep vagebonden. Ik realiseer me dat ik met 61 jaar verreweg de oudste van het gezelschap ben. Op mij volgt Laurian met zijn 39 jaar; pater Ioan, die ook van de partij is, en de vijf broeders zijn hooguit 30. Na een paar uur beginnen de weggetjes langzaam smaller en steiler te worden. Ik ben steeds voorop en loop blijkbaar te snel. “ Doe maar wat kalmer aan” zegt Dominique. “Ik kan merken dat je niet gewend bent om in de bergen te wandelen. In de bergen is het de kunst om je krachten rustig over de dag te verdelen want het wordt nog zwaar genoeg”. We nemen vaak rust.

 

Ioan legt me uit waarom het belangrijk is om bij elkaar te blijven. De hoog gelegen bossen zijn het rijk van beren, wolven en zwijnen. “De kans dat we ze zien is maar heel klein, want de dieren zijn banger voor ons dan wij voor hen”, zegt Stefan die een kind van deze streek is en alle geheimen op zijn duimpje kent. Hij vertelt me dat een volwassen beer hier in de Karpaten zo groot is als een koe. Als een waakhond tegen hem opspringt vermorzelt hij zijn aanvaller door hem met zijn armen tegen zijn borst te drukken. De roedels wolven opereren meestal s’nachts en hebben dan een actieradius van liefst 200 kilometer. Maar ook een solitair dier kun je beter niet tegenkomen. Daarom is het gevaarlijk om in je eentje te gaan wandelen.

 

Halverwege de ochtend bereiken we een plek waar een eenvoudig houten kruis staat met een tafel. Uit Ioans’s bagage komen de attributen te voorschijn die nodig zijn voor de eucharistieviering. Dat wordt het eerste religieuze moment op deze tocht. Tijdens de veldmis met twee heren dragen Laurian en Ioan geen kazuifels maar een eenvoudige stola’s, die keurig opgerold in het miskoffertje naast de kelk, het blikje met hosties en het flesje wijn zijn meegenomen. Na de mis worden op het altaar de ingrediënten voor de lunch uitgestald.

 

Als we verder trekken is af en toe te zien dat het einddoel langzaam maar zeker dichterbij komt. We zijn de berg duidelijk aan het bedwingen en hij lijkt iets van zijn ontzagwekkende macht en majesteit prijs te geven. In de namiddag lopen we plotseling boven de boomgrens en zien we top van de berg, ongeveer 300 meter boven ons. We kijken naar een kaal landschap met hard helmgras en doornstruiken. Voor ons uit, zover het oog reikt, een zee van lage bosbessenstruiken. Dit is de plek waar we ons bivak zullen opslaan. Morgenochtend gaan we zonder bagage met de emmers naar de steile top.

 

Terwijl iedereen uitpuft zet ik geroutineerd mijn tent op. Het is een uitgekiend, 4 kilogram wegend, soepel koepelmodel, door Trudi en mij indertijd zorgvuldig uitgezocht. In de binnentent is plaats voor twee personen. Dan is er nog een ruim voorgedeelte waar je theoretisch twee fietsen in kan zetten. Ioan en zijn kornuiten komen eens nieuwsgierig hun hoofd naar binnen steken en glimlachen wat meewarig. Maar Laurian heeft het al gauw gezien. Hij haalt zijn pyama, in de vorm van een skipak tevoorschijn en legt dat naast mijn oplaasbaasmatje in de binnentent ten teken dat hij naast mij zal slapen. De broeders maken daar al bij voorbaat grappen over want ze weten hoe hard hij snurkt.

 

Wat gaat er verder gebeuren? Stefan, die vroeger bosarbeider is geweest, hakt in het bos jonge boompjes. Hij is handig met de bijl, slijpt punten aan de palen en maakt grove houtverbindingen aan de bovenkant. Er komen spijkers en een hamer te voorschijn en de broeders timmeren een wiebelig geraamte in elkaar. Hier overheen gaat een groot stuk plastic dat, zo goed en zo kwaad als het gaat, met touw wordt bevestigd. Een verderop gelegen bron levert heerlijk koel water. Iedereen helpt met het verzamelen van hout voor een kampvuur dat, met het oog op ongewenst bezoek, de hele nacht moet branden. Een bakblik wordt met stukjes ijzerdraad boven het vuur gehangen. Er komt een zij spek te voorschijn dat in repen wordt gesneden en in het bakblik uitgebakken. Op een sprei worden de andere etenswaren uitgestald. Hongerig doen we ons te goed. We dopen de stukken brood in het vet en peuzelen de knapperige stukken spek met smaak op. De tuica smaakt hier uitstekend bij.

 

Dit keer ontkom ik niet aan de gebedsbijeenkomst. Mij afwezigheid zou van te grote onverschilligheid getuigen. Het begint met de complete rozenkrans. Dat wil zeggen: de oefeningen van geloof, hoop en liefde, vijftien onzevaders en honderdvijftig weesgegroetjes. Als het kampvuur niet zou branden zou het monotone geluid van de biddende broeders de beren wel uit de buurt houden. Na de rozenkrans leest Laurian teksten uit het oude testament gevolgd door brieven van Paulus. Ik maak me nuttig door af en toe wat hout op het vuur te gooien. Verder bestudeer ik de devote gezichten van mijn vrienden, die het bijbelse gedachtengoed met een uitdrukking van hemelse gelukzaligheid tot zich nemen. 

 

In gedachten keer ik onwillekeurig terug naar de tijd waarin ik zelf seminarist was. Ik herken de plichtmatigheid waarmee wij studenten betrokken waren bij alle rituelen van het kerkelijk jaar. We kenden de Latijnse gezangen, veel liederen, de meeste litanieën en alle heiligen uit het hoofd. Op mijn rapport scoorde bijbelse geschiedenis altijd hoog. We gingen wekelijks te biecht en hadden tweemaal per jaar retraite. Ook herken ik de eenvoudige vanzelfsprekendheid waarmee mijn vader en moeder geloofden. Als ik hierover nadenk kom ik uit bij het woord onschuld. Het is dezelfde onschuld die ik zie in de cultuur van deze streken. De mensen hebben al wel iets gezien van de vooruitgang in het rijke westen maar zullen zich nog lang vastklampen aan eigen zekerheden en tradities. In de grote steden is het begin van secularisatie al te zien. Maar het platteland is nog doordrenkt van onschuldig geloof. Geloof biedt hen innerlijke rust, veiligheid, geborgenheid. Er is nóg een begrip dat ik ervaar als ik kijk naar mijn vrienden rond het vuur: “Vrede”.

 

Het wordt snel donker en Laurian kan de teksten bijna niet meer lezen. Een beetje geïrriteerd geeft hij aan dat hij licht nodig heeft. De broeders kijken elkaar vragend aan maar weten geen oplossing. Uit mijn tent haal ik het halogeenlampje waarmee ik ’s nachts Roemeens studeerde als ik niet kon slapen. Het is niet groter dan een horloge, maar geeft het licht van een schijnwerper. Onder de ogen van mijn verbaasde vrienden doe ik het elastieken bandje om het biddend hoofd van Laurian. Met dit instrumentje uit het zondige westen leest hij verder, met hernieuwde kracht.

 

Het bidden duurt lang. In mijn eentje zing ik in gedachten de canon die Trudi en ik wel eens samen zingen als we lange autoritten maken: “Hoor je ’t zingen van het vuur, in ’t geheimzinnig avonduur. ’t Zijn de vlammen die ons zeggen, wees verheugd en toon je vreugd”. Ook een manier van bidden.

 

Als de wind opsteekt kruipen we in onze onderkomens. Laurian slaapt binnen één minuut. De broeders hebben geen ongelijk gehad. Hij snurkt niet gewoon, maar als een kapotte stoomketel met onregelmatige en fluitende geluiden. Terwijl ik bedenk dat van alle geluiden die ik ken alleen dat van housemuziek hierbij in de buurt komt, hoor ik buiten opeens kreten. Het is niet een beer die het plastic van het houten geraamte heeft gerukt, maar de wind die inmiddels met hevige stoten te keer gaat. Het duurt niet lang of de tent wordt opengeritst en de eerste dissident vraagt of hij binnen mag komen. Even later volgen er nog drie. Het is in de voorruimte een kluwen van armen en benen. Toch vindt iedereen zijn plekje. Vijf minuten later is alles in diepe rust. Stefan en Ioan houden dapper vast aan hun traditie en slapen buiten, in plastic gewikkeld.

 

We worden wakker op zondagochtend en het regent hard. Zo hard dat ook Stefan en Ioan bij ons in de tent kruipen. En daar zitten we dan met acht kerels dicht opeengepakt. Toch slagen we erin om een soort kring te maken. Het kleine miskoffertje wordt in het midden gelegd en dient als altaar. Laurian neemt een kruisbeeldje, gaat naar buiten en spreekt de zegen uit. Daarmee is de tent tot kerk verklaard. Helaas kan hij het kruisbeeld nergens aan ophangen, want de ontwerper heeft met deze functionaliteit geen rekening gehouden. Laurian steekt twee kaarsjes aan en begint met de eucharistieviering. Ook nu is het weer een mis met twee heren. Het geluid van de gezangen overstemt het gekletter van de regen op het tentdoek. Een sterker gevoel van saamhorigheid is niet denkbaar.

 

 

 

Na de mis stopt als door een wonder de regen. De felle zon breekt door en het is direct warm. Als speelse jonge honden rennen we, tussen de opstijgende dampen, in een half uur naar de bergtop. De wolken zijn dan verdwenen en het uitzicht is grandioos. De Maramures, die beneden al zo mooi is, ligt in volle glorie aan onze voeten. De valleien en de dorpen met hun huizen niet groter dan paddestoelen, vormen een paradijselijk panorama. In de verte verheffen zich de bergen van Moldavië.

 

Ik weet niet of het komt door wat er deze ochtend in de tent is gebeurd, maar ik schiet in tranen. Het is een reactie die me ook wel eens overkomt bij het luisteren naar mooie muziek of het kijken naar een schilderij. Ik moet denken aan het beeld dat Yehudi Menuhin. eens beschreef. Op het toppunt van het allermooiste is het alsof God iets laat overspringen tussen hem en zijn schepping. In de Sint Pieter in Rome heeft Michelangelo deze gedachte al eeuwen geleden uitgebeeld in een van de koepelschilderingen. God de vader strekt zijn hand uit naar een mens die ook hem tracht te bereiken. De vingertoppen blijven net iets van elkaar verwijderd, maar een goddelijk vonk raakt de mens. Terwijl ik met het hoofd in mijn handen op de berg zit te denken, hebben Laurian en de zijnen zich fanatiek gestort op de bosbessen. Ze weten dat hier rond de top de allergrootsten zitten. Ik ga maar een handje helpen.

 

Op maandag komen we in de namiddag terug in het klooster. Laurians joggingbroek ziet er weer een stukje paarser uit. De avond wordt besteed aan echt monnikenwerk, namelijk het “lezen” van de bosbessen. Alle groene exemplaren worden er uitgepikt. Alleen de door en door rijpe bessen zijn goed genoeg voor het huwelijk dat zal worden gesloten tussen de overvloed van de zomer en die van de pruimenoogst in de herfst.